Joyce van den Boogaard

37 deelnemers beoordelen Joyce van den Boogaard met een 8,6

Leraren mogen graag vertellen. Ze leggen uit, ze demonstreren en geven instructies. Jij ook, waarschijnlijk. Maar stel je ook vragen? En dan bedoel ik niet enkel het soort vragen waarmee je checkt of je leerlingen het goede antwoord weten of hebben opgelet. Nee, échte vragen die aanzetten tot nadenken. Vragen die de verwondering stimuleren en de leerlingen uitdagen tot onderzoek.

Een voorbeeld: Wanneer een kind zit te bouwen in de bouwhoek, vragen we al snel naar wat hij bouwt. “Een kasteel, juf”, is het antwoord dat je waarschijnlijk al verwachtte. Een andere vraag kan zijn: “Hoe weet je wanneer jouw kasteel af is?” Over deze vraag zal de leerling wat langer moeten denken. “Hij moet vier torens hebben. En een ophaalbrug! En hij moet héél hoog zijn.” Zijn fantasie is direct geprikkeld.

Zoek de verwondering
Het tegenovergestelde van verwondering is vanzelfsprekendheid. Wanneer we vragen stellen aan leerlingen, kiezen we snel aan de kant van de vanzelfsprekendheid. Dan vraag je bijvoorbeeld naar wat ze doen, naar feiten en naar reproductie. Vaak gaat het dan om een bepaald ‘correct’ antwoord. Die vragen zijn belangrijk. Maar als we leerlingen willen stimuleren verder te denken, moeten we de verwondering opzoeken. Door de juiste vragen te stellen, stimuleer je het echte leren.

Terug naar de bouwhoek. “Hoe hoog wordt jouw toren?” Of: “Welke toren is het hoogst?” zijn typisch vragen die een beroep doen op de kennis die kinderen vaak al hebben. Een vraag die uit zal dagen is bijvoorbeeld: “Is een toren van zes blokken altijd hoger dan een toren van vijf blokken?” Laat een kind even met die vraag stoeien en hij zal het vanzelf gaan onderzoeken.

Feitenvragen en denkvragen
Je kunt een onderscheid maken tussen feitenvragen en denkvragen. Feitenvragen zijn vragen als: “Wat is het antwoord op opgave 3?” En “Hoeveel is twaalf gedeeld door vier?” Feitenvragen zijn vaak gesloten vragen. Er is eigenlijk maar één antwoord goed. Goede open vragen leiden tot het oplossen van een probleem. Bijvoorbeeld: “Bekijk de uitwerking van je opgave en vergelijk die met de uitwerking in het antwoordenboek. Zie je verschillen? Wat valt je op?”

Dit soort vragen gaat ook mooi samen met coöperatieve werkvormen. Je wilt namelijk dat álle kinderen nadenken over de vraag die je stelt. Bij rekenen is bijvoorbeeld niet alleen het antwoord belangrijk, maar vooral ook de strategie erachter. In een les over breuken kun je de klas vragen of 2/3 hetzelfde is als 3/4. Dat is een gesloten vraag en er is maar één antwoord mogelijk. Een andere optie is de leerlingen de vraag te stellen waaróm ze niet hetzelfde zijn. Kunnen ze dat bewijzen? Laat de kinderen in groepjes uit elkaar gaan om samen aan te tonen hoe het zit. Met elkaar in gesprek gaan, discussie en onderzoek, leiden tot verwondering en zelf nadenken. Bovendien neemt het kinderen die het nog niet zo goed snappen mee in het denkproces.

Vraag op vraag op vraag
Doorvraag vragen zijn uitstekende vragen om het denken te stimuleren. In de les zijn we soms geneigd genoegen te nemen met het eerste antwoord dat een leerling geeft. In ieder geval wanneer dat het correcte antwoord is. Maar veel interessanter wordt het wanneer je doorvraagt. Zoek in de les naar kansen om dat te doen. Dat kan spontaan maar het kan ook goed worden voorbereid. Samen met je collega’s bijvoorbeeld. Dan merk je meteen weer hoe zinvol het stellen van goede vragen is en wat de effecten zijn. Buig je samen eens met je collega’s over de lessen en bedenk met elkaar wat goede vragen zijn om te stellen. Door het samen te doen stimuleer je elkaar en inspireer je elkaar tot nadenken. Soms moet je even loskomen van de ‘vanzelfsprekende vragen’ om je eigen creativiteit hierin te hervinden.

Domme vragen bestaan niet, dat weet elke leraar. Maar er zijn altijd vragen te bedenken die slimmer maken. Vraag je leerlingen eens naar de onbekende weg. Ze zullen jou en waarschijnlijk ook zichzelf verbazen met het antwoord.