René Lous
Een fout is het beste wat een mens kan overkomen. We leren immers het meest van onze grootste vergissingen. Toch vinden veel mensen het eng om fouten te maken. Ook kinderen schrikken er vaak van als ze iets niet goed doen. Door in de klas een klimaat te creëren waarin fouten beschouwd worden als iets goeds, kun je leerlingen laten groeien.
In 2006 kwam de Amerikaanse psychologe Carol Dweck met haar ‘mindset theorie’. Ze had onderzoek gedaan naar de vraag waarom sommige kinderen heel makkelijk voor uitdagingen kiezen, terwijl andere kinderen die het liefst vermijden. Waarom proberen sommige kinderen graag iets nieuws en denken andere kinderen al van tevoren dat het ze niet gaat lukken? Het leidde tot haar theorie over fixed en growth mindset. De afgelopen tien jaar heeft het Talentenlab zich bezig gehouden met de vraag hoe je die theorie kunt vertalen naar de praktijk van het klaslokaal om leerlingen die dat nog niet kunnen, in hun ‘groeistand’ te krijgen.
Kunnen, zijn en brein
De manier waarop mensen denken over hun vaardigheden, kwaliteiten en interesses is grofweg in te delen in twee soorten. Ten eerste is er de overtuiging dat je pakketje genen bepaalt bent wie je bent en wat je kunt. Je bent sportief of creatief, hebt al dan niet een talenknobbel en wiskunde is nou eenmaal niet aan jou besteed. Wanneer je bijvoorbeeld al jong hoort, dat je geen doorzetter bent, kun je gaan geloven dat dat onveranderbaar is. Je kunnen, je zijn en je brein liggen al vast bij je geboorte. Iemand met deze overtuiging gaat een uitdaging buiten de comfortzone het liefst mijlenver uit de weg.
De tweede overtuiging zegt dat iedereen verschillende talenten heeft en je er nooit achter zal komen wat je kunt of bent als je geen dingen probeert. Iemand met deze overtuiging pakt nieuwe dingen aan, komt erachter of het lukt of niet en vraagt in het laatste geval om hulp. Mensen met die overtuiging zijn uiteindelijk beter in staat hun potentieel te benutten en hun doelen te behalen.
Morgen fiets ik tot het einde van de straat
Kinderen hebben deze overtuigingen ook, deels omdat het in hun karakter zit en deels door wat ze thuis en op school te horen krijgen. Broers en zussen die precies dezelfde opvoeding krijgen, kunnen toch heel verschillend denken over hun eigen mogelijkheden. Deze overtuigingen komen tot stand op basis van nature en nurture. We weten dat je kinderen met een fixed mindset kunt leren op een groeimanier te denken. Dat hoeft niet altijd en met alles, maar een kind dat in voorkomende gevallen zijn groeimindset in kan zetten, is daar enorm mee geholpen.
Kinderen met een fixed mindset halen hun succes uit het eindresultaat. Een 8 voor rekenen betekent dat je er goed in bent en dus zegt een 4 dat je dat niet bent. En leren fietsen is pas succesvol als je het helemaal zelf kan. Als je drie keer ben gevallen weet je zeker: ik kan dit niet. Ze zien hun ‘fouten’ als het bewijs dat ze geen goede fietser zijn. Een kind met een groeimindset is trots op zichzelf dat hij gisteren leerde opstappen en vandaag al een stukje los kan. Hij hoopt morgen tot het einde van straat te fietsen.
Richtingaanwijzers
Zonder interventie zal een kind met een fixed mindset stellig overtuigd raken van het eigen onvermogen. Nieuwe dingen leiden tot weerstand, ontwijkend gedrag en verloren potentieel tot ver in het volwassen leven. Door je als opvoeder en leerkracht bewust te zijn van de mindsets, kun je zinvolle interventies bieden. Complimenteren op het proces in plaats van het eindresultaat is er daar een van. “Hoe kwam het dat je een 8 voor rekenen haalde? Heb je veel geoefend en hoe deed je dat?” En ook: “Waardoor kwam die 4? Hoe zou je het de volgende keer kunnen doen?” Praat over (je eigen) fouten. Het zijn richtingaanwijzers naar een nieuwe aanpak. Ze zeggen niets over wie je bent, maar waar je nog wat te doen hebt. En ze zijn onlosmakelijk verbonden met leren. Als je dat tussen hun oren kunt krijgen, geef je kinderen iets heel waardevols mee.